Verdieping van Psalm 130 door Sjaak

Afgelopen zondag 14 april preekte Sjaak naar aanleiding van Psalm 130. Voor wie houdt van verdieping, hieronder wat theologische notities bij Psalm 130.

De psalm is samen met de psalmen 120-134 een pelgrimslied. Of, letterlijk vertaald: een lied van ‘opgangen’. De pelgrims zongen deze liederen bij het ‘opgaan’ naar het hooggelegen Jeruzalem. Maar ook figuurlijk moeten de pelgrims ‘opgaan’. Ze richten al pelgrimerend hun hart op naar God. De dagelijkse zorgen laten ze tijdens hun tocht achter zich, om zich helemaal op God te richten en Hem te ontmoeten in de tempel.

Psalm 130 is poëtisch gezien een prachtig kunstwerkje. Het is opgebouwd uit delen, Die elk uit 2 versregels bestaan. (Vers 1-2, 3-4, 5-6 en 7-8).

In elk deel van de Psalm wordt God twee keer genoemd. Telkens éérst met Zijn goddelijke naam: JHWH (Ik Ben / Ik zal er Zijn, in de Bijbelvertaling weergegeven als Heer, in hoofdletters), en vervolgens met de algemene term: Heer (Hebreeuws: Adonai). Alleen het laatste deel wijkt hiervan af. Daarin wordt 2x de Godsnaam JHWH gebruikt. Hiermee wordt het effect van een climax bereikt.

Het woord wat in vers 1 voor ‘diepte’ wordt gebruikt wordt elders in het Oude Testament gebruikt om ‘de zee’ mee aan te duiden. Bijv. in Jesaja 51:10 en Psalm 69:2. De zee wordt in de Bijbel vaak gezien als plaats van chaos en dood. De zee is niet controleerbaar voor mensen, en dus beangstigend. In Openbaring 21:1 staat geruststellend over de nieuwe hemel en aarde die komen als Jezus terugkomt: ‘en de zee was er niet meer’. Waarmee het wil zeggen: de machten van chaos en dood zijn er niet meer.

Als in Psalm 130 de pelgrim dus ‘vanuit de diepte’ roept tot God, betekent dit dat hij echt in diepe nood zit. Het is voor hem alsof zijn leven overspoeld wordt door de machten van chaos en dood. Hij heeft er geen controle meer over, het glipt hem allemaal door de vingers. Hij voelt zich meer dood dan levend.

Het woord wat in vers 4 wordt gebruikt voor ‘vergeving’ is een woord wat in het Hebreeuws alleen gebruikt wordt voor God die de mens vergeeft. Voor de onderlinge vergeving tussen mensen wordt een ander woord gebruikt in het Hebreeuws.
Dit wijst erop dat de pelgrim worstelt met zijn relatie tot God. Hij voelt zich meer dood dan levend omdat hij (door zijn zonden?) de verbinding met zijn levensader, God, kwijt is. Die verbinding kunnen we als mensen niet zelf herstellen. Wij kunnen niet opklimmen naar God, hoe goed we ook ons best doen. Maar God daalt in Jezus, naar ons neer. En Hij herstelt de verbinding, waardoor wij weer tot leven komt (opnieuw geboren worden).

Het ‘uitzien’ naar God in vers 5-6 is een verwachtingsvol uitzien. Wachten op God, is geen passief iets (‘stil maar wacht maar alles wordt niet’). Maar het is een actief wachten. De wachters op de muur weten zeker dat de ochtend eraan komt. En daar wachten ze op. Zo weet de pelgrim zeker dat God zich aan hem bekend zal maken. Alleen wanneer precies, dat weet hij niet. Daarom vervolgt hij vol verwachting zijn weg. Hij staat niet stil, maar gaat door op de weg van zijn leven, terwijl hij vol verwachting uitziet naar de Heer.

 

Bekijk hier alle nieuwsberichten of ga terug naar de vorige pagina.

U gebruikt een verouderde browser!

Werk uw huidige browser bij naar de laatste versie. Update mijn browser nu

×